zuigen

{{zuigen}}{{/term}}

I 〈onovergankelijk, overgankelijk werkwoord〉

1 [naar een andere plaats halen] suck

2 [met de mond ergens uithalen] suck ⇒ 〈van baby〉 nurse

3 [stofzuigen] vacuum ⇒ 〈informeel〉 hoover

♦voorbeelden:

1   het water met een pomp naar boven zuigen • draw the water with a pump

2   de baby laten zuigen • nurse the baby

3   heb je de hal al gezogen? • have you vacuumed the hall already?

II 〈onovergankelijk werkwoord〉

1 [sabbelen] suck (on/away at)

2 [plagen] nag ⇒ pester

♦voorbeelden:

1   aan een sigaret/een pijp zuigen • puff away on a cigarette/on a pipe

     op een snoepje zuigen • suck (on) a sweet

2   zitten te zuigen • nag (at) someone

III 〈overgankelijk werkwoord〉

1 [in zich opnemen] absorb

♦voorbeelden:

1   de spons zuigt het water in zich op • the sponge absorbs the water